Smetvrees:
eindeloos poetsen…
Controledrang,
smetvrees en andere dwangstoornissen
Honderdduizenden Nederlanders lijden aan een dwangstoornis, zoals smetvrees of
controledwang. De meesten zoeken geen hulp, terwijl hun kwaal vaak wel te
behandelen is.
Smetvrees: eindeloos poetsen…
Honderdduizenden Nederlanders lijden aan een dwangstoornis, zoals smetvrees of
controledwang. De meesten zoeken geen hulp, terwijl hun kwaal vaak wel te
behandelen is.
Altijd eerst je linkersok aandoen en dan de rechter. De spullen op je bureau
precies recht en op een vaste plek leggen. De badkamer steeds in dezelfde
volgorde schoonmaken. Bijna iedereen heeft wel wat 'dwangtrekjes'.
Dat betekent niet dat alle ordelijke of bijgelovige mensen ook aan een
dwangstoornis lijden. Bovendien: rituelen en gewoonten maken het leven
overzichtelijk en creëren houvast. Zo helpen ze ons om met onverwachte
gebeurtenissen en onzekerheid om te gaan.
400.000 Nederlanders
Bij mensen met een dwangstoornis wordt het uitvoeren van zulke rituelen een doel
op zich. Doen ze dat niet, dan worden ze extreem onrustig of angstig. Hun
routines kunnen uren in beslag nemen en hun leven danig verstoren.
Naar schatting 400.000 Nederlanders lijden aan een obsessieve-compulsieve
stoornis, zoals een dwangstoornis officieel heet. De term verwijst naar twee
kenmerken van de aandoening: obsessies (dwanggedachten) en compulsies
(dwanghandelingen). Ze kunnen afzonderlijk voorkomen, maar de meeste
dwangpatiënten hebben last van beide. Dwanggedachten zijn zeer onaangename
ideeën of beelden die steeds maar terugkomen. Ze gaan over ziekte, dood,
agressie, seks of over vreselijke rampen.
Sommige dwangpatiënten zien overal viezigheid en denken dat ze zichzelf of
anderen daarmee zullen besmetten. Anderen vrezen dat ze iemand neersteken of
doodrijden, misschien wel zonder het zelf door te hebben. Die zinloze en soms
schokkende ideeën passen voor hun gevoel helemaal niet bij wie ze zijn. Ze raken
patiënten in het diepst van hun ziel, en zorgen behalve voor onrust of angst
voor een enorme schaamte.
Dwanghandelingen
Om die gevoelens te sussen en hun slechte gedachten ongedaan te maken, voeren
patiënten fysiek of in gedachten dwanghandelingen uit. Handen wassen
bijvoorbeeld, bidden, spullen in een vaste volgorde leggen, of controleren of er
niets mis kan gaan. Vaak herhalen ze hun handelingen eindeloos en tellen ze er
ook bij. Het geeft een gevoel van controle en zorgt ervoor dat de spanning
daalt.
Afhankelijk
Ergens weten dwangpatiënten wel dat het onzin is wat ze doen, maar toch lucht
het op. Voor even althans, want al snel komen de twijfels en angsten terug, nog
heftiger dan daarvoor. Het verraderlijke is namelijk dat eraan toegeven de
dwangklachten op den duur alleen maar erger maakt. De 'dwanggeest' ziet het feit
dat de angst tijdelijk minder wordt, als een bevestiging: kennelijk waren de
zorgen terecht. Anders zou je je toch niet beter voelen?
Met elke keer wassen of controleren stapelt het 'bewijs' zich op en worden de
dwanggedachten en angstige gevoelens overtuigender en geloofwaardiger. Bovendien
raakt het dwanggedrag ingesleten, het wordt een gewoonte. Hoe vaker een patiënt
aan de eisen van de dwang toegeeft, hoe afhankelijker hij ervan wordt.
Slaaf van de gedachten
Officieel lijdt iemand aan een dwangstoornis als hij meer dan een uur per dag
kwijt is aan zijn dwanggedachten en -handelingen, of als die hem ernstig
belemmeren in zijn doen en laten. Het merendeel van de dwangpatiënten lijdt erg
onder hun klachten. Met hun dwanghandelingen kunnen ze nog wel leven, zeggen de
meesten van hen, maar door de nare, opdringerige dwanggedachten zijn ze altijd
bang en kunnen ze nooit één seconde ontspannen.
Bovendien hebben ze het idee hun vrije wil te hebben verloren; ze voelen zich
machteloos en wanhopig. Alles in hun leven wordt bepaald door de tirannie van de
dwang. Niet vreemd dus dat mensen met een dwangstoornis zich een slaaf voelen
van hun gedachten.
Erfelijke aanleg
Soms ontstaan dwangklachten vrij plotseling. In andere gevallen ontwikkelen ze
zich heel geleidelijk. In de meeste gevallen weten patiënten niet goed waar hun
klachten vandaan komen. Vaak is er niet één duidelijke oorzaak en gaat het om
een samenloop van omstandigheden. Erfelijke aanleg speelt een belangrijke rol.
Als een van je ouders een dwangstoornis heeft, is de kans acht keer zo groot dat
jij die ook ontwikkelt.
Maar ook factoren die specifiek met de patiënt te maken hebben, zoals het
karakter, de manier van denken en hoe je met stressvolle gebeurtenissen omgaat,
zijn van belang. Veel dwangpatiënten hebben bijvoorbeeld een sterke behoefte aan
controle en hebben een (te) groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ook zijn ze vaak
perfectionistisch en kunnen ze moeilijk met onzekerheid omgaan. Die
eigenschappen maken hen waarschijnlijk kwetsbaarder voor een dwangstoornis.
Stress
Verder speelt stress een belangrijke rol. Een dwangstoornis ontstaat dikwijls in
of na een periode van grote verandering, waarin iemands gevoel van zekerheid of
zelfvertrouwen aan het wankelen wordt gebracht. Bijvoorbeeld een verhuizing,
nieuwe baan, geboorte, echtscheiding of sterfgeval. Bij tweederde van de
patiënten ontstaan de dwangklachten tijdens de puberteit of in de vroege
volwassenheid: tussen de 10 en 25 jaar.
Schamen
Tussen het ontstaan van een dwangstoornis en het moment dat een patiënt zich
meldt voor hulp, zit gemiddeld tien jaar of meer. Dat duurt zo lang omdat veel
dwangpatiënten zich erg schamen voor hun vreemde gedachten en gedrag. Vaak weten
ze niet dat er iets aan te doen is. Ook vinden veel patiënten het een eng idee
dat ze hun dwanghandelingen moeten opgeven: ze zijn bang dan de controle over
hun leven en zichzelf te verliezen. Een leven met dwang is beangstigend, maar
een leven zonder dwang óók.
Behandeling
Zoekt iemand eenmaal hulp, dan wordt de stoornis vaak niet herkend. Bovendien
weten artsen lang niet altijd dat er doeltreffende behandelingen voor
dwangstoornissen bestaan. Geschat wordt dat tweederde van de dwangpatiënten
nooit hulp krijgt. En dat terwijl met de juiste behandeling de klachten bij 80
tot 90 procent van de mensen afnemen. Genezen lukt zelden, maar de gedachten en
handelingen terugbrengen tot een hanteerbaar niveau lukt meestal wel.
Gedragstherapie
Uit onderzoek is gebleken dat een speciale vorm van gedragstherapie, 'exposure
en respons-preventie', het beste werkt bij dwang. Ruim de helft van de patiënten
heeft er baat bij. Het gaat om gedragstherapie die mensen met dwangklachten
helpt om anders met hun angst of onrust om te gaan.
In plaats van het gevoel 'ongedaan' te maken met dwanghandelingen, leren ze dat
de paniek ook vanzelf kan verdwijnen, dus zonder aan de eisen van de dwang toe
te geven. Zo ontdekken ze: ik heb de zekerheid van al die rituelen helemaal niet
nodig.
Een voorbeeld: iemand met smetvrees die de deuren altijd met de ellebogen opent,
moet voor een gedragsoefening de deurklink met de hand vastpakken. Dat is de
exposure (blootstelling). Vervolgens stelt hij zijn dwangritueel – het handen
wassen – een uur uit (respons-preventie). De patiënt zal merken dat de spanning
weliswaar hoog oploopt, maar ook vanzelf weer minder wordt. Daardoor worden de
dwanggedachten minder overtuigend en neemt de noodzaak om dwanghandelingen uit
te voeren af.
Cognitieve therapie
Gedragstherapie wordt vaak gegeven in combinatie met cognitieve therapie.
Daarbij leert een patiënt z’n dwanggedachten op te sporen en ze aan een
kritische blik te onderwerpen. Op die manier vermindert de geloofwaardigheid
ervan.
Medicatie
Als alleen gedragstherapie niet of onvoldoende helpt, of als de dwangstoornis
gepaard gaat met een depressie, kan medicatie uitkomst bieden. Er zijn ook
patiënten die geen gedragstherapie kunnen of willen volgen, en er daarom voor
kiezen medicijnen te gebruiken. De medicijnen die dwangpatiënten krijgen
voorgeschreven, zijn in de meeste gevallen antidepressiva uit de groep
'selectieve serotonine heropname remmers' (SSRI’s).
Simpel gezegd verminderen ze de angst die met dwanggedachten gepaard gaat.
Verder verbeteren ze de stemming en helpen ze patiënten om enige afstand te
kunnen nemen van hun obsessieve gedachten. Daardoor neemt de noodzaak af om
dwanghandelingen uit te voeren.
Met behulp van de juiste behandeling zijn dwangklachten doorgaans in een paar
maanden (redelijk) goed te verhelpen. De dwangstoornis wordt er niet mee
genezen, maar patiënten leren er op een andere manier mee omgaan, waardoor ze er
minder last van hebben.
Hersenstimulatie
Bij één op de tien patiënten halen gedragstherapie en medicijnen niets uit. Soms
komen zij in aanmerking voor een experimentele operatie met diepe
hersenstimulatie. Door een bepaald overactief hersengebied continu met kleine
stroomstootjes te stimuleren, wordt het tot rust gebracht en nemen de
dwangklachten bij een groot deel van de patiënten af.
Welke soorten dwang zijn er:
• Mensen met smetvrees houden zichzelf en hun omgeving obsessief schoon.
Kenmerkend is het denken in 'sporen': omdat mensen elkaar en spullen aanraken,
verspreidt de viezigheid zich (in de gedachten van een dwangpatiënt) overal
naartoe. Uiteindelijk raakt zo de hele wereld 'besmet'.
• Eindeloos checken of er niets in brand staat, of iets wel echt schoon is, of
de baby nog ademt… Die rituelen horen bij controledwang. Ze kunnen uren in
beslag nemen.
• Iemand met ordedwang organiseert alles op een vaste manier. Hij zet z’n
meubels bijvoorbeeld precies even ver van elkaar en organiseert de producten in
het keukenkastje op houdbaarheidsdatum. Allemaal om een gevoel van rust te
creëren.
• Bij verzameldwang draait het om het bewaren van spullen. Patiënten zijn zo
bang iets weg te gooien dat ze ooit nog eens nodig kunnen hebben, dat ze voor de
zekerheid maar alles bij zich houden. In het ergste geval wordt hun huis
onleefbaar, omdat het volledig is volgestouwd met spullen.
• Patiënten met 'verboden' dwanggedachten worden geplaagd door het idee dat ze
zich ongepast gedragen, of dat ze zichzelf of een ander kwaad aandoen. Meestal
gaan de gedachten over geweld (jezelf of een ander slaan, neersteken, martelen
of vermoorden), over seks (met iemand van hetzelfde geslacht, verkrachting,
pedofilie, seks met dieren) of over geloof (schelden, zondigen, godslastering).
Met dank aan Damiaan Denys (hoogleraar en hoofd van de divisie psychiatrie van
het AMC Amsterdam).
Altijd eerst
je linkersok aandoen en dan de rechter. De spullen op je bureau precies recht en
op een vaste plek leggen. De badkamer steeds in dezelfde volgorde schoonmaken.
Bijna iedereen heeft wel wat 'dwangtrekjes'.
Dat betekent
niet dat alle ordelijke of bijgelovige mensen ook aan een
dwangstoornis lijden. Bovendien: rituelen
en gewoonten maken het leven overzichtelijk en creëren houvast. Zo helpen ze ons
om met onverwachte gebeurtenissen en onzekerheid om te gaan.
400.000
Nederlanders
Bij mensen met
een dwangstoornis wordt het uitvoeren van zulke rituelen een doel op zich. Doen
ze dat niet, dan worden ze extreem onrustig of angstig. Hun routines kunnen uren
in beslag nemen en hun leven danig verstoren.
Naar schatting
400.000 Nederlanders lijden aan een
obsessieve-compulsieve stoornis, zoals een
dwangstoornis officieel heet. De term verwijst naar twee kenmerken van de
aandoening: obsessies (dwanggedachten) en compulsies (dwanghandelingen). Ze
kunnen afzonderlijk voorkomen, maar de meeste dwangpatiënten hebben last van
beide. Dwanggedachten zijn zeer onaangename ideeën of beelden die steeds maar
terugkomen. Ze gaan over ziekte, dood, agressie, seks of over vreselijke rampen.
Sommige
dwangpatiënten zien overal viezigheid en denken dat ze zichzelf of anderen
daarmee zullen besmetten. Anderen vrezen dat ze iemand neersteken of doodrijden,
misschien wel zonder het zelf door te hebben. Die zinloze en soms schokkende
ideeën passen voor hun gevoel helemaal niet bij wie ze zijn. Ze raken patiënten
in het diepst van hun ziel, en zorgen behalve voor onrust of angst voor een
enorme schaamte.
Dwanghandelingen
Om die
gevoelens te sussen en hun slechte gedachten ongedaan te maken, voeren patiënten
fysiek of in gedachten dwanghandelingen uit. Handen wassen bijvoorbeeld, bidden,
spullen in een vaste volgorde leggen, of controleren of er niets mis kan gaan.
Vaak herhalen ze hun handelingen eindeloos en tellen ze er ook bij. Het geeft
een gevoel van controle en zorgt ervoor dat de spanning daalt.
Afhankelijk
Ergens weten
dwangpatiënten wel dat het onzin is wat ze doen, maar toch lucht het op. Voor
even althans, want al snel komen de twijfels en angsten terug, nog heftiger dan
daarvoor. Het verraderlijke is namelijk dat eraan toegeven de dwangklachten op
den duur alleen maar erger maakt. De 'dwanggeest' ziet het feit dat de angst
tijdelijk minder wordt, als een bevestiging: kennelijk waren de zorgen terecht.
Anders zou je je toch niet beter voelen?
Met elke keer
wassen of controleren stapelt het 'bewijs' zich op en worden de dwanggedachten
en angstige gevoelens overtuigender en geloofwaardiger. Bovendien raakt het
dwanggedrag ingesleten, het wordt een gewoonte. Hoe vaker een patiënt aan de
eisen van de dwang toegeeft, hoe afhankelijker hij ervan wordt.
Slaaf van de
gedachten
Officieel
lijdt iemand aan een dwangstoornis als hij meer dan een uur per dag kwijt is aan
zijn dwanggedachten en -handelingen, of als die hem ernstig belemmeren in zijn
doen en laten. Het merendeel van de dwangpatiënten lijdt erg onder hun klachten.
Met hun dwanghandelingen kunnen ze nog wel leven, zeggen de meesten van hen,
maar door de nare, opdringerige dwanggedachten zijn ze altijd bang en kunnen ze
nooit één seconde ontspannen.
Bovendien
hebben ze het idee hun vrije wil te hebben verloren; ze voelen zich machteloos
en wanhopig. Alles in hun leven wordt bepaald door de tirannie van de dwang.
Niet vreemd dus dat mensen met een dwangstoornis zich een slaaf voelen van hun
gedachten.
Erfelijke
aanleg
Soms ontstaan
dwangklachten vrij plotseling. In andere gevallen ontwikkelen ze zich heel
geleidelijk. In de meeste gevallen weten patiënten niet goed waar hun klachten
vandaan komen. Vaak is er niet één duidelijke oorzaak en gaat het om een
samenloop van omstandigheden. Erfelijke aanleg speelt een belangrijke rol. Als
een van je ouders een dwangstoornis heeft, is de kans acht keer zo groot dat jij
die ook ontwikkelt.
Maar ook
factoren die specifiek met de patiënt te maken hebben, zoals het karakter, de
manier van denken en hoe je met
stressvolle gebeurtenissen omgaat, zijn
van belang. Veel dwangpatiënten hebben bijvoorbeeld een sterke behoefte aan
controle en hebben een (te) groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ook zijn ze vaak
perfectionistisch en kunnen ze moeilijk met onzekerheid omgaan. Die
eigenschappen maken hen waarschijnlijk kwetsbaarder voor een dwangstoornis.
Stress
Verder speelt
stress een belangrijke rol. Een dwangstoornis ontstaat dikwijls in of na een
periode van grote verandering, waarin iemands gevoel van zekerheid of
zelfvertrouwen aan het wankelen wordt gebracht. Bijvoorbeeld een verhuizing,
nieuwe baan, geboorte, echtscheiding of
sterfgeval. Bij tweederde van de patiënten ontstaan de dwangklachten tijdens de
puberteit of in de vroege volwassenheid: tussen de 10 en 25 jaar.
Schamen
Tussen het
ontstaan van een dwangstoornis en het moment dat een patiënt zich meldt voor
hulp, zit gemiddeld tien jaar of meer. Dat duurt zo lang omdat veel
dwangpatiënten zich erg schamen voor hun vreemde gedachten en gedrag. Vaak weten
ze niet dat er iets aan te doen is. Ook vinden veel patiënten het een eng idee
dat ze hun dwanghandelingen moeten opgeven: ze zijn bang dan de controle over
hun leven en zichzelf te verliezen. Een leven met dwang is beangstigend, maar
een leven zonder dwang óók.
Behandeling
Zoekt iemand
eenmaal hulp, dan wordt de stoornis vaak niet herkend. Bovendien weten artsen
lang niet altijd dat er doeltreffende behandelingen voor dwangstoornissen
bestaan. Geschat wordt dat tweederde van de dwangpatiënten nooit hulp krijgt. En
dat terwijl met de juiste behandeling de klachten bij 80 tot 90 procent van de
mensen afnemen. Genezen lukt zelden, maar de gedachten en handelingen
terugbrengen tot een hanteerbaar niveau lukt meestal wel.
Gedragstherapie
Uit onderzoek
is gebleken dat een speciale vorm van gedragstherapie, 'exposure en
respons-preventie', het beste werkt bij dwang. Ruim de helft van de patiënten
heeft er baat bij. Het gaat om gedragstherapie die mensen met dwangklachten
helpt om anders met hun angst of onrust om te gaan.
In plaats van het gevoel 'ongedaan' te maken met dwanghandelingen, leren ze dat
de paniek ook vanzelf kan verdwijnen, dus zonder aan de eisen van de dwang toe
te geven. Zo ontdekken ze: ik heb de zekerheid van al die rituelen helemaal niet
nodig.
Een voorbeeld:
iemand met smetvrees die de deuren altijd met de ellebogen opent, moet voor een
gedragsoefening de deurklink met de hand vastpakken. Dat is de exposure
(blootstelling). Vervolgens stelt hij zijn dwangritueel – het handen wassen –
een uur uit (respons-preventie). De patiënt zal merken dat de spanning weliswaar
hoog oploopt, maar ook vanzelf weer minder wordt. Daardoor worden de
dwanggedachten minder overtuigend en neemt de noodzaak om dwanghandelingen uit
te voeren af.
Cognitieve
therapie
Gedragstherapie wordt vaak gegeven in combinatie met cognitieve therapie.
Daarbij leert een patiënt z’n dwanggedachten op te sporen en ze aan een
kritische blik te onderwerpen. Op die manier vermindert de geloofwaardigheid
ervan.
Medicatie
Als alleen
gedragstherapie niet of onvoldoende helpt, of als de dwangstoornis gepaard gaat
met een
depressie, kan medicatie uitkomst bieden.
Er zijn ook patiënten die geen gedragstherapie kunnen of willen volgen, en er
daarom voor kiezen medicijnen te gebruiken. De medicijnen die dwangpatiënten
krijgen voorgeschreven, zijn in de meeste gevallen antidepressiva uit de groep
'selectieve serotonine heropname remmers' (SSRI’s).
Simpel gezegd
verminderen ze de angst die met dwanggedachten gepaard gaat. Verder verbeteren
ze de stemming en helpen ze patiënten om enige afstand te kunnen nemen van hun
obsessieve gedachten. Daardoor neemt de noodzaak af om dwanghandelingen uit te
voeren.
Met behulp van
de juiste behandeling zijn dwangklachten doorgaans in een paar maanden
(redelijk) goed te verhelpen. De dwangstoornis wordt er niet mee genezen, maar
patiënten leren er op een andere manier mee omgaan, waardoor ze er minder last
van hebben.
Hersenstimulatie
Bij één op de
tien patiënten halen gedragstherapie en medicijnen niets uit. Soms komen zij in
aanmerking voor een experimentele operatie met diepe hersenstimulatie. Door een
bepaald overactief hersengebied continu met kleine stroomstootjes te stimuleren,
wordt het tot rust gebracht en nemen de dwangklachten bij een groot deel van de
patiënten af.
Welke soorten
dwang zijn er:
• Mensen met
smetvrees
houden zichzelf en hun omgeving obsessief schoon. Kenmerkend is het denken in
'sporen': omdat mensen elkaar en spullen aanraken, verspreidt de viezigheid zich
(in de gedachten van een dwangpatiënt) overal naartoe. Uiteindelijk raakt zo de
hele wereld 'besmet'.
• Eindeloos checken of er niets in brand staat, of iets wel echt schoon is, of
de baby nog ademt… Die rituelen horen bij controledwang. Ze kunnen uren in
beslag nemen.
• Iemand met ordedwang organiseert alles op een vaste manier. Hij zet z’n
meubels bijvoorbeeld precies even ver van elkaar en organiseert de producten in
het keukenkastje op houdbaarheidsdatum. Allemaal om een gevoel van rust te
creëren.
• Bij
verzameldwang
draait het om het bewaren van spullen. Patiënten zijn zo bang iets weg te gooien
dat ze ooit nog eens nodig kunnen hebben, dat ze voor de zekerheid maar alles
bij zich houden. In het ergste geval wordt hun huis onleefbaar, omdat het
volledig is volgestouwd met spullen.
• Patiënten met 'verboden' dwanggedachten worden geplaagd door het idee dat ze
zich ongepast gedragen, of dat ze zichzelf of een ander kwaad aandoen. Meestal
gaan de gedachten over geweld (jezelf of een ander slaan, neersteken, martelen
of vermoorden), over seks (met iemand van hetzelfde geslacht, verkrachting,
pedofilie, seks met dieren) of over geloof (schelden, zondigen, godslastering).
Met dank aan
Damiaan Denys (hoogleraar en hoofd van de divisie psychiatrie van het AMC
Amsterdam).
Door: Marte van Santen
Bronnen:
Plus Magazine
|